Vliegeren (3)
‘Gaan we in die vlieger?’ Marleentje wees vanachter het glazen raam in de vertrekhal een aankomend vliegtuig aan.
Jonas zat bovenop de schouders van Adri en brabbelde geluiden alsof hij in conversatie ging met het lawaaiende beest dat naar de terminal taxiede. Hoorde ik ‘tuig, tuig?’
Rosa beweerde dat ze daar beslist niet inging. Met haar meest recalcitrante kleuterstem zei ze: ‘Ik heb nog nooit een vogel andere vogels mee zien nemen. Als je dat maar weet.’
Adri en ik keken elkaar aan. Hij gaf mij een knipoog, toen eenvluchtige kus, streek Rosa over haar hoofd.
‘Nee, we gaan niet in dit vliegtuig. Deze wordt eerst opgeruimd en schoongemaakt. Ons vliegtuig kun je vanuit hier niet zien. We moeten zo meteen door een lange slurf lopen om er te komen.’ Adri keek beide dochters aan en zette Jonas neer.
‘De slurf van een olifant.’ Rosa lachte alweer. ‘We gaan in een olifantenvlieger. Dat kan helemaal niet.’
‘Wat ik ook vergeten ben, ik kan er nu niets meer aan doen,’ zuchtte ik toen we goed en wel in het vliegtuig zaten en opstegen.
‘De Australische paspoorten zijn wel in onze handbagage, hè? Niet in de koffers?’ Adri maakte zijn veiligheidsgordel vast.
‘En wat als ik ze niet mee heb?’
‘Dan komt niemand van ons Australië in en jij al helemaal niet want jij hebt alleen maar een Nederlands paspoort. Blijven we in de lucht hangen, denk ik.’ Een grijns, bijna zo groot als de breedte van de stoel, verscheen op zijn gezicht.
Het was waar, ik was de enige van ons vijven die geen Australisch paspoort had. Adri en de kinderen bezaten de dubbele nationaliteit, maar ik was een zogenaamde ‘permanent resident’ geworden en zou altijd een geldig retour visum moeten hebben om het nieuwe land in te kunnen. Op mijn eerste visum stond dat ik niet vóór Adri het land in mocht.
Eerst hij, dan ik.
En voor ik, een aantal weken geleden, mijn ‘permanent residency’ kreeg, moest ik een gedetailleerde medische keuring ondergaan. Van top tot teen. Een verpleegster met een pakje sigaretten in het borstzakje van haar uniform bracht me naar de afdeling radiologie. Een arts deed een algehele keuring. Mijn antecedenten werden nagetrokken.
Als goedgekeurde, gezonde nieuwe inwoner mocht ik na de intrede van mijn echtgenoot ook het emigratieland in. Formaliteiten, ik wist het, maar het voelde ongemakkelijk. Alsof ik terug stapte in de tijd, een stukje van mijn onafhankelijkheid prijsgaf. Maar het was voor het goede doel: verhuizen naar het land van Adri, het land van onze toekomst en ik ruilde mijn twijfel snel in voor positieve gedachten.
Opnieuw keek in mijn heuptasje. Voor de zoveelste keer zuchtte ik een zucht van opluchting toen ik het stapeltje paspoorten zag.
Vlak voor het landen in Cairns liepen stewardessen met spuitbussen in de handen door het vliegtuig. Spoten een ontsmettingsmiddel de lucht in. ‘Ik snak naar een toilet en een douche,’ zei ik tegen Adri. ‘Ik ruik mezelf.’
Na de landing dribbelde een hond door het vliegtuig. Snuffelde. Marleentje wilde hem aaien, maar de hond had geen aandacht voor haar.
Eindelijk konden wij opstaan en het vliegtuig uitstappen. Adri wees naar één van de vliegtuigen op de landingsbaan. ‘Kijk, die daar noemen ze een flying kangaroo,’ zei hij terwijl hij zich vooral naar Rosa richtte.
‘Dom,’ was het weerwoord. ‘Een kangoeroe kan helemaal niet vliegen.’
Op het vliegveld mochten Adri en de kinderen, met hun Australische paspoorten door de ‘gewone’ douane. Ik moest in een speciale rij staan en plotsklaps sloeg een beetje angst om mijn hart. Stel dat ik, om wat voor reden dan ook, niet toegelaten werd. Mijn gezin was inmiddels door de douane en stond op Australisch grondgebied. Ik reikte de man achter de balie mijn Nederlandse paspoort aan.
Hij fronste.
Ik sloeg mijn ogen neer.
‘Missus!’
Mis, zie je wel, er was toch iets mis gegaan.
‘Missus, you can go now.’
Buiten suste de warmte, lees hitte, me bijna onmiddellijk in slaap. Een slaap die ik tijdens het vliegen niet gekregen had. Kwetterende paradijselijke vogels hielden me wakker. Wuivende palmbomen begroetten ons.
Op een bord las ik: ’Welcome to Australia.’