Bush woman (4)

Het huis van de broer van Adri, tussen Cairns en Townsville en te midden van bananen- en ananasvelden, wachtte op ons. Zwoelebladeren van bananenbomen wuifden ons toe als waren wij koninklijk gezelschap. De ananasvruchten geurden een hartelijk welkom. Het zinken dak van het huis ketste zonnestralen af en kleurrijke klimop groeide langs de witte muren omhoog. Op de veranda stonden grote tropische palmen. Agaves in potten, mistletoe cactus, pigfaces in allerlei kleuren, aloe vera’s, fire sticks en veel andere vetplanten.

In de verte blafte, heel Nederlands, een hond.

‘De eerstkomende tijd wonen we hier. Om te acclimatiseren,’ zei Adri en legde een arm om mijn schouder. ‘Het zal allemaal zo nieuw voor je zijn, schat.’

Hitte, rode zandwegen, strakgespannen zon, dingo’s, krokodillen, slangen, haaien, ozzie jargon, aan de andere kant van de weg rijden, cane toads, bob tails, een avondhemel druk bezet met flonkerende sterren, vliegen, grote spinnen en nergens een terrasje waar een groot glas bier gedronken mocht worden.

‘Je moet je van de slangen die op het dak liggen niks aantrekken, hoor. Totaal onschuldig.’ Mijn zwager legde handdoeken voor ons klaar in de badkamer. ‘Carpet snakes zijn wurgslangen, maar ze doen mensen geen kwaad. Ze eten mijn ratten.'

Ik deed mijn best me er absoluut niets van aan te trekken, er geen enkel punt van te maken. Van mij hoefde niemand een bush woman te maken, ik was er al één.Maanden had ik, als voorbereiding op leven in Australië, op zelfvertrouwen en standvastigheid gestudeerd. Mezelf erin getraind. En ik was er goed in geworden. Kom maar op. Ik sloeg me overal doorheen. Aanpassen? Makkie. Avontuurlijk zelfs.

‘Adri, wil je die spin wel even voor me weghalen?’ Bovenop de handdoeken in de badkamerkast kroop een vijftien centimeter grote spin. Harige bengelende poten. Uitpuilende ogen. ‘Toe, jij kunt er makkelijk bij.’

‘Ze kunnen beter in de kast blijven.’ Adri keek achter het stapeltje handdoeken. ‘Daar zit er nog één. Je zult ze ook in de klerenkasten zien. Een soort natuurlijke mottenbal, zo’n huntsman.’

‘Ze zijn poeslief,’ verzekerde mijn zwager me. ‘En ze lusten ook kakkerlakken.’

‘Ik vind ze niet echt appetijtelijk, maar oké, als jij zegt dat ze niet gevaarlijk zijn?’

Ineens klonk er vanuit de wc een kindergil. ‘Mama, de kikker gaat niet weg.’ Bij Rosa aangekomen zag ik een glanzende felgroene kikker in de pot. Het leek alsof het meer dan tien centimeter grote beestje vastgekleefd zat onder aan de rand en niet van plan was zich te verroeren.

‘Die vindt het hier heerlijk,’ legde mijn zwager uit. ‘Altijd koel en regelmatig een stroom water. Wat wil een kikker nog meer. Even aanpassen maar voor je het weet straal je er gewoon bovenop. Tegenaan. De green tree frog vindt het heerlijk.’

Een moment later keek ik al niet meer verbaasd op toen er een soort hagedisje, in transparante gedaante, achter het schilderij aan de muur, waarop koningin Beatrix en Prins Claus stonden afgebeeld, tevoorschijn kwam.

‘Gekko’s,’ legde Adri uit.

‘Ja, natuurlijk. Heel logisch. Hagedisjes zitten achter schilderijen op muren.’

En alhoewel ik probeerde om, eenmaal in bed, mijn ogen open te houden, klaar om mijn kroost te beschermen voor al wat er ’s nachts rond kon kruipen, viel ik toch als een blok in slaap.

De hitte kuste me wakker.

Adri draaide de plafondventilator op een hogere stand. ‘Je hebt het overleeft, schat. Je eerste nacht.’

Eenmaal uit bed liep ik naar de woonkamer en zag Rosa wijzen naar een slang die als een ware trapezeartiest in de deuropening hing.

Maar ach, het was maar een wurgslang.

Previous
Previous

Cut flowers (5)

Next
Next

Vliegeren (3)