Vreemdelingetjes (7)

Dacht ik mijn kinderen goed te kennen. Door en door.

Ik had ze elk ruim negen maanden gedragen, ze bleven alledrie een tijd extra lang in me. Ik had ze ter wereld gebracht, mijn carrière onderbroken en dag in dag uit voor mijn kroost gezorgd. Wie kende ze beter dan ik? Naakt waren ze op deze wereld gekomen en ik kleedde ze.

Rompertje, truitje, broekje, rokje. 

Nijntje T-shirt, laarzen.

Spijkerbroek, trui en muts. Ik zorgde ervoor dat ze die kleren aantrokken die ik mooi, praktisch en misschien soms ouderwets degelijk vond. Opvoedkundig verantwoord natuurlijk: in gezamenlijk overleg met mijn kinderen. Tenslotte was het mijn taak als ouder om ze steeds meer zelfstandig te laten worden. Kleuren, mode, kwaliteit, alles werd door mij en de kinderen besloten. Nooit dacht ik erover na dat er een moment zou komen waarop dit niet meer mijn beslissing mocht zijn. Natuurlijk wist ik dat als ze ouder werden ze zelf over alles gingen beslissen. Maar dat was deel van het opvoedingsproces en het langzaam loslaten van mijn beslissingsbevoegdheden.

Zou ik deze opvoedkundige taak ooit uit handen geven aan een derde?

Nee!

En toch besloot iemand anders, buiten het gezin, welke kleren mijn kinderen moesten dragen. Welke schoenen aan te trekken. Besloot dat ze een stropdas om moesten doen. Dat ze speciale sportkleding moesten hebben. Niet meer zelf mochten kiezen hoe ze hun haar droegen. Dat ze zelfs gestraft konden worden voor het niet dragen van de juiste kledij.

Ik kon me niet voorstellen dat dat ooit zou gebeuren. Ik wist enkel van soldaten die militaire dienst deden, dat ze een legeruniform droegen. Verplicht. Politie, vanwege de herkenbaarheid. Of verpleegsters, vanwege puur praktische redenen. Zoiets.

Maar om ouders te verplichten hun kinderen die kleren aan te doen die door de staat besloten werden? Daar had ik in de verste verte niet over nagedacht. Daarvan was ik teveel overtuigd van het feit dat we allemaal eigen keuzes mochten maken.

Nietwaar dus.

Die eerste schooldag in het nieuwe land kwamen mijn kinderen als vreemdelingen thuis nadat ik ze als vreemdelingen naar school had gebracht. In een schooluniform. Een schreeuwend rood uniform dat vloekte bij deroodrossige piek- en krulharen van mijn kinderen. Nee, ik discrimineer niet, maar het stond allerbelabberst. Ik kon wel huilen.

En iedere dag werden mijn kinderen een beetje meer niet van mij, maar van Australië. Iedere dag verloor ik iets meer van het kind dat ik in Nederland baarde. Soms werd ik er zo triest van en moest ik mijn best doen achter mijn kinderen aan te hollen, zodat ik die afstand steeds overbrugde. Dat overbruggen van die afstand was immers niet hun taak, ik had ze in den vreemde gebracht. Zij pasten zich wonderbaarlijk goed aan.

Hoeveel dagen ik huilde als de kinderen naar school waren weet ik niet meer, maar ik besloot na enige tijd me als hulpouder op te geven en zo elke dag bij mijn kinderen te zijn. Voorleesouder, oppasouder, rekenouder, kantineouder, sportouder, mee-op-schoolreisje-gaan-ouder, opruimouder en voor elke nieuwe oudertaak stak ik mijn hand op. Op die manier kreeg ik het gevoel dat ook ik nog besloot hoe de dagen van mijn kinderen er uit zouden zien. Het hielp mij om te wennen aan al die jongens en meisjes in dezelfde kleren, het gewoon te maken. Ik moest wel. Maar echt wennen deed het nooit. Never.

Laatst kwam Rosa, nu een volwassen vrouw, mij op mijn werk opzoeken en hoorde mij in het Engels spreken. Automatisch ging ik daarin verder om haar te begroeten en toen zei ze: ‘Mam, wil je alsjeblieft Nederlands met mij praten? Het is net alsof je mijn moeder niet bent als ik je in het Engels hoor. Het klinkt zo stom.’

Mijn gedachten gingen toen terug naar die eerste schooldag. Nu nog, na zoveel jaren, blijven we als gezin op de één of andere manier deep downsoms toch nog een beetje vreemdelingen in down under.

Previous
Previous

Hete liefde (8)

Next
Next

Angst (6)