Twijfelen (14)

Ik twijfelde voortdurend nadat we emigreerden.

‘Je moet niet zoveel twijfelen,’ riep Adri, zelf vertwijfeld geworden bij het zien van mijn radeloosheid. Hij wilde dat ik gelukkig was en op de één of andere manier leek twijfel geluk niet goed door te laten. Hoe graag zou hij de twijfel van mijn gelaat af willen nemen.

Niet twijfelen. De beslissing was genomen, ik moest erachter gaan staan, vooruit kijken en vooral niet meer twijfelen. Twijfel werkte belemmerend. Het maakte dat ik dan nooit wende aan het nieuwe land.

Embrace without doubt.

Ik kon het niet. Het lukte niet. Ik bleef verknocht aan mijn twijfel, hield er misschien van. Het was het laatste stukje dat me bond aan mijn vaderland. Twijfel.

Het loslaten van twijfel voelde als het werkelijk aannemen van een nieuwe identiteit. Wilde ik dat dan wel? Betekende emigreren werkelijk dat ik een nieuwe identiteit aan moest nemen, zodat ik zo goed mogelijk kon integreren? Zelfs daar twijfelde ik over.

‘Maar je hebt het hier toch naar je zin?’ riep Adri. ‘Jij wilde immers ook emigreren? We wilden de kinderen een ruimtelijke opvoeding geven, met toekomstperspectief? Anders dan in Nederland had gekund? Jij wilde het toch ook zo graag?’

Gek is dat, dat de twijfel dit soort reacties teweegbracht. Ook in mezelf. Had ik dan spijt van onze beslissing om te emigreren? Wilde ik het nieuwe land niet omarmen? Kon ik hier niet aarden? Na zoveel jaren zelfs nog niet?

Zat mijn twijfel in het besef dat ik niet alleen voor mezelf had besloten te emigreren, maar daar ook de levens van drie kinderen mee veranderde?

Drastisch.

Twijfelde ik of ik daar goed aan had gedaan? Altijd maar de ‘what ifs’ vragen. Vooral op die momenten waarop het leven tegen leek te zitten.

Wat als we in Nederland waren gebleven? Hoe zouden onze kinderen zijn opgegroeid? Waren ze gelukkiger geweest? Dichter bij familie? Neefjes- en nichtendagen mee kunnen maken? De familiebezoekdagen? Al dan niet onder de noemer van dat het niet verplicht was, maar toch...?

Hoe zouden ze zijn geworden als ze de Nederlandse taal vloeiend waren blijven spreken?

In de sneeuw hadden kunnen spelen, Nederlands onderwijs hadden genoten, de cultuur met de paplepel ingegoten? Koninginnedag, of nu Koningdag, hadden kunnen blijven vieren?

In de crisis terechtgekomen?

Grauwe, grijze dagen achteréén meemaakten? Wanten, sokken, sjaals, mutsen, dikke winterjassen aan hadden moeten trekken?

Assertieve Nederlandse opvoeding hadden genoten?

In de Noordzee hadden kunnen zwemmen? Als het mooi weer was tenminste en als er nog een plekje op het strand te vinden zou zijn geweest. Hutje mutje strak tegen elkaar aan op het strand tijdens zo’n benauwde zomerdag. De zonnebrandcrème van buurvrouw links en buurvrouw rechts ruiken. Naakt op het strand gelegen?

Marihuana ongestraft hadden kunnen roken?

En het twijfelen stopte niet, leek soms groter te worden, te groeien. Nee, niet als een gezwel, de twijfel voelde niet verkeerd, het voelde als iets waarop ik bleef broeden, wat ik niet los kon en wilde laten omdat ik het koesterde. Het was meer iets wat ik bij me droeg sinds de emigratie.

Een twijfelkameraad.

Maar wel lastig soms omdat ik er anderen onzeker mee maakte. Alsof ik niet super gelukkig kon zijn.

En toen kwam ook nog het Unicef rapport uit, met als conclusie dat Nederlandse kinderen de gelukkigste kinderen op de héle wereld waren. Had ik dat maar nooit gehoord. Zie je wel: zelfs het recht op het gelukkigst zijn had ik mijn kinderen afgenomen. Zelfs eventuele toekomstige kleinkinderen ontzegde ik dit geluk het allergelukkigste kind te zijn.

Twijfel!

Onze kinderen zijn inmiddels volwassenen. Opgegroeid in het emigratieland. Gespeeld met Ozzie kids. Anzac day herdacht.

De Kerstman uitgenodigd om in de hitte mee te eten aan de barbecue. Schooluniformen gedragen. Gestudeerd in de Engelse voertaal. Footy gespeeld. Op de golven van de oceaan gesurfd. In fourwheeldrives de bush in getrokken. Zelfstandige dochters en zoon geworden, volwassenen waar ik veel van leer.

En vaak hoor ik ze met me praten, denkbeeldig, als de twijfel weer eens de overhand neemt.

‘Mum, we houden nu van twee countries. We zijn voorberecht.’

‘Het is bevoorrecht.’ Ik glimlach terwijl ik me afvraag of ik ze het Nederlands goed genoeg geleerd heb.

‘Nou ja, what’s in a taal? Maar is het not great dat wij altijd kunnen kiezen waar we willen wonen? Je hebt ons juist zoveel opportunities gegeven.’

‘Maar je familie dan? Dat je daar niet mee bent opgegroeid?’

En ik hoor hun weerwoord. ‘Hoe weet jij dan dat dat per definitie leuk zou zijn geweest? Ben je een toekomstvoorspellende mother, soms?’

En één van de drie voegt er nog aan toe: ‘Jij bent toch onze family? En dad?’ En met een knipoog vervolgt de derde: ‘Of twijfel je daar zelfs ook aan?’

Previous
Previous

Hemelblauw

Next
Next

View